
Het hoofddeksel bestond uit een zwarte ondermuts, een bewerkte witte muts met kant, een witte bloemenkrans en linten die afhangen op de rug. De mutsen en poffers waren zowel in aanschaf als onderhoud duur, in 1910 kostte een bewerkte muts 75 gulden en een poffer 25 gulden. Daarnaast had je altijd meer dan één muts nodig, je droeg hem iedere dag en hij moest immers ook gewassen, gesteven, gestreken en geplooid worden. Door een poffer te dragen toonde je aan dat je welgesteld was.